Door richtlijnen voor taalgebruik toe te passen, maak je je teksten eenvoudiger om te lezen. Mensen kunnen dan sneller de informatie vinden waar zij naar op zoek zijn. Volg deze richtlijnen:
- Schrijf in actieve vorm
- Spreek de lezer persoonlijk aan
- Schrijf korte zinnen
- Houd content zo kort mogelijk
- Gebruik signaalwoorden en structuuraanduiders
- Begin opsommingen met verschillende woorden
- Zet woorden die bij elkaar horen dicht bij elkaar
- Gebruik geen jargon, beeldspraak en moeilijke woorden
- Gebruik geen synoniemen
- Schrijf afkortingen uit
- Vervang een naamwoord door een werkwoord
- Vermijd ontkenningen en het woord 'niet'
Gebruik naast de richtlijnen de Woordenlijst Nederlandse Taal (het 'Groene boekje') als uitgangspunt voor schrijf- en spellingskwesties. Bekijk de woordenlijst en de leidraad.
Ook moeten teksten voldoen aan de schrijfwijzer van de Radboud Universiteit.
Schrijf in actieve vorm
Maak duidelijk wie wat doet of moet doen en gebruik zo min mogelijk het hulpwerkwoord worden. Bijvoorbeeld “Wij nemen je aanvraag in behandeling" in plaats van "Je aanvraag wordt in behandeling genomen”.
Vermijd ook andere hulpwerkwoorden, zoals willen, kunnen en zullen, zoals "Wij zullen je aanvraag in behandeling nemen."
Spreek de lezer persoonlijk aan
Spreek je lezer direct aan en gebruik je en jij. Bijvoorbeeld: “Verhuis je? Geef je nieuwe adres dan door” in plaats van “Studenten moeten hun nieuwe adres doorgeven”.
Schrijf korte zinnen
Maak zinnen niet langer dan gemiddeld 12 woorden. Schrijf geen zinnen die langer zijn dan 25 woorden. Heb je een lange zin? Maak er twee kortere zinnen van.
Houd content zo kort mogelijk
Schrap overbodige zinnen, maar let op: een korte tekst is geen doel op zich; soms moet je nu eenmaal meer informatie over een onderwerp bieden.
Gebruik signaalwoorden en structuuraanduiders
Zet signaalwoorden en structuuraanduiders aan het begin van een zin. Dit helpt lezers snel de opbouw van een tekst te begrijpen. Bijvoorbeeld ten eerste, ten tweede, bovendien, want, kortom, dus, stap 1, stap 2. Zie de lijst signaalwoorden van Onze Taal.
Begin opsommingen met verschillende woorden
Begin items in opsommingen met verschillende woorden. Dat maakt het makkelijker om de items snel te scannen. Bijvoorbeeld "informatie voor:
- medewerkers;
- studenten;
- alumni."
In plaats van:
- "informatie voor medewerkers;
- informatie voor studenten;
- informatie voor alumni."
Zet woorden die bij elkaar horen dicht bij elkaar
Vermijd tangconstructies en verwijzingen waarbij de lezer heen binnen of tussen zinnen teveel heen en weer moet lezen:
- Bijvoorbeeld "Soms gaat een docent voor langere tijd met verlof. De examencommissie kan dan een vervangen benoemen" in plaats van "De examencommissie kan voor een beoordelaar die voor langere tijd met verlof gaat, een vervanger benoemen" (tangconstructie).
- Bijvoorbeeld "De onderzoeker doet rechtssociologisch onderzoek naar discriminatie en asielrecht. Zij schrijft ook een boek over asielrecht" in plaats van "De onderzoeker doet rechtssociologisch onderzoek naar discriminatie en asielrecht. Over het laatste schrijft zij ook een boek" (verwijzing).
Gebruik geen jargon, beeldspraak en moeilijke woorden
Eenvoudige taal is niet alleen voor mensen die niet goed kunnen lezen. Ook hoogopgeleide lezers vinden het prettiger om makkelijke taal te lezen. Eenvoudige taal is bijvoorbeeld prettig als je haast hebt, gestresst bent of meerdere dingen tegelijkertijd probeert te doen.
- Vermijd jargon, maar leg het begrip uit.
- Vermijd beeldspraak, zoals metaforen. Deze zijn lastig te begrijpen, vooral voor mensen voor wie Nederlands niet hun eerste taal is.
- Gebruik gewonemensentaal of spreektaal. Zoek eenvoudige alternatieven op de website Is het B1.
- Gebruik geen formele of gewichtige taal.
Liever niet |
Maar wel |
---|---|
bij dezen |
hierbij |
derhalve |
dus |
dienen te |
moeten, verplicht zijn |
eveneens |
ook |
gaarne |
graag |
indien, ingeval, mits |
als |
inzake |
over |
met het oog op |
voor |
reeds |
al |
te allen tijde |
op elk moment, altijd |
tevens |
ook, bovendien |
trachten |
proberen |
vermits |
omdat, want |
verzoeken |
vragen |
werkzaam zijn te, woonachtig zijn te |
werken in, wonen in |
Bron: Direct Duidelijk Schrijfwijzer. Bekijk ook een volledige lijst met formele woorden en alternatieven (Team Taaladvies Vlaamse Overheid).
Gebruik geen synoniemen
Gebruik in een tekst één woord voor één concept. Als je een synoniem wilt benoemen, omdat dat woord ook wordt gebruikt, doe dat als volgt: [A], ook wel bekend als [B], ... . Gebruik in de rest van de tekst het woord [A].
Schrijf afkortingen uit
Schrijf afkortingen zoveel mogelijk uit. Bijvoorbeeld "bijvoorbeeld" in plaats van "b.v." en "etcetera" in plaats van "etc.". Als je een term in je tekst wilt afkorten, schrijf de term dan de eerste keer voluit en zet de afkorting er tussen haakjes achter, bijvoorbeeld "Bindend Studieadvies (BSA)". Alleen als de afkorting beter bekend is dan de volledige term, dan mag je de afkorting gebruiken, bijvoorbeeld "cao" of "btw".
Vervang een naamwoord door een werkwoord
Gebruik zo min mogelijk 'het' of 'de' gevolgd door een werkwoord, zoals "het geven van" of "de uitbreiding". Bijvoorbeeld: “Onderwijs geven is een van onze doelstellingen” in plaats van “Het geven van onderwijs behoort tot de doelstellingen” of "De refter wordt uitgebreid" in plaats van "De uitbreiding van de refter."
Vermijd ontkenningen en het woord 'niet'
Het woord ‘niet’ wordt vaak over het hoofd gezien, waardoor de content verkeerd begrepen wordt. Bovendien komt het positiever over om zonder ontkenningen te schrijven. Bijvoorbeeld: “Geef je op tijd op” in plaats van “Geef je niet te laat op”.